Kindertijd

Naut

Kindertijd

 

Als kind heb ik nooit veel vrienden gehad. Zij die er waren, bleven zelden lang hangen. Tijdens de pauzes op school doolde ik vaak wat rond op de inspiratieloze speelplaats. In vakanties zat ik meestal thuis, niets te doen. Hoewel ik me mijn kindertijd om die reden herinner als saai, dwong de verveling me ook mijn eigen hoofd, mijn eigen fantasie in. Die toevlucht heb ik tot nog toe enkel in poëzie herkend. Een fragment uit De zon en de wereld van Arjen Duinker is hier een geweldig voorbeeld van:

 

De bloem bloeit rood 

De bloem bloeit rood rood 

Bloeit rood rood voor de lippen 

De bloem bloeit rood rood voor de lippen 

De bloem bloeit rood 

Voor de lippen 

De bloem bloeit rood 

Voor de lippen 

Bloeit rood rood rood 

Ja, de bloem bloeit rood 

De bloem bloeit rood

 

Dit fragment lijkt te dwalen, niet goed te weten of het wel iets zeggen wil of liever neuriet. Het bevindt zich in een eigen wereld, glijdt langs je en fluit wat nonsens, zonder zich zorgen te maken of het begrepen wordt. Zo heb ik me ook gevoeld als kind, toen ik in mijn eentje rondliep op de speelplaats, deed alsof ik Jack Sparrow was. Ik moet ook klasgenootjes en leerkrachten gepasseerd zijn, de muziek uit de films neuriënd, Jacks meest bekende lijnen eindeloos herhalend. Ik voelde me onbegrepen, maar trok me daar verder weinig van

aan. Soms wou ik dat ik vandaag nog zo ongegeneerd in het leven stond.

 

Op een gelijkaardige manier doet een gedicht zonder titel van Tonnus Oosterhof me aan mijn jonge zelf denken: 

 

De dikke vogel op mijn kinderbroekriem 

wil zingen over wat ie ziet: 

de bocht van de rivier, aanstormend. 

Heeft ie geen ideeën dan? Jawel, 

beste ideeën! Maar piet vindt die zing je niet. 

Dus 

Maar 

neem een ho ding bo ding in je vetklem 

ho punt bo punt vogelstaart de gollefies 

vormen een lichtstorm plat op de bek 

vormen stormstromen in de snavel 

snijdt het eigen licht het riet.

 

Dit gedicht wekt de illusie van een droom op. Een fantasie die de wereld interpreteert, door elkaar zwiert en ze onthutst weer uitloeit. Het lijkt gehuld in een trance van speels kind-zijn.

Ik besef nu dat dit gedicht me vult met nostalgie naar mijn eigen fantasierijke geest die ik ondertussen deels verloren heb. Ik kon mezelf ook hullen in droomwerelden en verliezen in zelfverzonnen epen. Jammer dat de mythologie die ik met mijn pluche beesten verhaalde nooit is neergeschreven. In mijn geheugen overleven slechts flarden: Hontie (mijn lievelingsknuffel) en Leeuwtje zijn de enige twee namen die ik me helder herinner. 

Fantasie en het lef om niet begrepen te worden, twee zaken uit mijn kindertijd die ik langzaamaan ontgroeid ben. Poëzie geeft me de kans om die overgave aan de verbeelding eindelijk nog eens te ervaren. Het is een fijne adempauze.

Naut - Atheneum Gentbrugge