Over Denkend aan Holland van Hendrik Marsman en Aan de Maas van Jules Deelder

Christiaan van der Kaaij

Holland wordt in het waterige zonnetje gezet door Hendrik Marsman. Hij toont zijn vaderlandsliefde op een bijzondere manier. 

Zoals Vergilius de uitbarsting van de Vesuvius beschreef, beschrijft Marsman Holland. 
Het loflied van Marsman bevat ook een trieste toon. Toen in 1953 onze dijken doorbraken en velen 
het hoofd niet boven water konden houden, is onze angst voor water ontzettend toegenomen. 

Bij dit gedicht is water hetzelfde als de liefde:  soms mooi, maar soms levensgevaarlijk. 
De breede rivieren stromen traag door oneindig laagland, terwijl de stem van het water met zijn eeuwige rampen wordt gevreesd en gehoord. Het gedicht stroomt gestaag door, als een rivier die stroomt tot in eeuwigheid. 

Herinnering aan Holland

Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Hendrik Marsman

 Het loflied boeit mij ontzettend, omdat het mij aan het denken zet: hoe zie ik Holland? Is dit hoe ik Holland nog steeds zie? Is dit een fantasie, geschreven met vaderlandslievende overmoed? Ik vind van niet. Als ik door het laagland fiets, geniet ik, zoals ik ook geniet na het lezen van Herinnering aan Holland.
In ‘Aan de maas’ geeft Jules Deelder op een doordachte manier zijn indruk. Door het zwerk te aanschouwen zal men aan zichzelf ontstijgen. En, als men eenmaal aan zichzelf ontstegen is, zal men de zwaartekracht te boven een ander terugvinden, om vervolgens, verlangend, van elkander verlost te worden. 

AAN DE MAAS

Aan de Maas gezeten
turend in het zwerk
het stadsgeraas geweken
ontstijgt men aan zichzelf

Op hoger plan gekomen
wiekend door de lucht
de zwaartekracht te boven
vindt men een ander terug

O vogel van verlangen
wiegend op de wind
verlos ons van elkander
en van elkaars gewicht

Jules Deelder

Het gedicht heeft twee tonen, het gaat over mensen die, verblijvend in een idyllisch landschap, 
ziende het zwerk, het stadsgeraas, toch van elkander en van elkaars gewicht willen worden verlost. 
Als een vlinder die rustig vliegt en vervolgens bruut tot zijn einde komt, verandert de stemming van het gedicht. De eloquente spraak, het originele, mooie taalgebruik, eindigt in een smeekbede om verlossing. Ik vind dit gedicht een zware lading dragen. Nadat men zichzelf kwijt is, en de ander terugvindt, wil hij toch verlost worden van de ander. Het is als een zoektocht naar een ramp. 
Alsof iemand de duivel uitdaagt, en vervolgens beseft dat hij dit niet had gewild. Dan is het te laat, en dat lijkt hier ook het geval te zijn.

Christiaan v.d. Kaaij, klas 5C
Marnixgymnasium