Over poëzie van van Istendeal en van Lieshout

Thibeau van de Rijke

Allereerst keek ik naar wat mij persoonlijk aansprak. 

De man die naast het frietkot woont van Geert van Istendael spreekt me aan, omdat het heeft te maken met de leuke tijden die ik in België heb gehad.

Je slaapt van Ted van Lieshout spreekt me aan omdat het me doet herinneren aan mijn overleden naasten en hoe ze tijdens hun ziekte in slaap waren gevallen en rustig het hoekje omgingen. 

Naast deze persoonlijke redenen speelt mee dat ik van serieuze onderwerpen houd, maar ook van humor en dat laatste vind ik terug in het gedicht van Geert van Istendael. Het serieuze zit dan weer in ‘Je slaapt’.

Verder zoek ik zowel fantasie als de werkelijkheid in gedichten. Ted van Lieshout houdt het erg abstract, met zijn standpunt dat je dicht bij de dood bent als je slaapt. 

Geert van Istendael is juist heel reëel: hij laat een boze buurman aan het woord die behoorlijk wat feiten opnoemt. 
Dat hij overdrijft hoort bij zo’n figuur.

Kenmerkend voor ‘De man die naast het frietkot woont’ is dat de man zijn woede over zijn buurman openlijk uit. 

Deze vorm spreekt me aan. Hij schrijft in Vlaams dialect en dat kan op den duur vervelend worden. 

Eén gedicht is goed, maar ik zou geen meerdere achter elkaar kunnen lezen. Verder vind ik het komisch en geweldig, 
Ik heb geen minpunten.

Dan lees ik nu (een gedeelte van) het gedicht:

De man die naast het frietkot woont

Ik heb het al wel duizend keer gezegd,
tegen de Geoffrey van het frietkot.
Uw afsluiting, da’s niet genoeg, 
Een plaat beton, dat moet daartegen 
Of avanceerstenen, ’t is eendert, als ’t maar toe is. 
Maar peinst gij dat die luistert?
Hij hoort u nog allengs niet. 
Altijd die écouteurs op zijne kop. 

Pas op, ’t is nu nog redelijk proper rond zijn kot.
Ge zoudt ‘ne keer de vrijdag moeten komen.
Als de jong’ gasten met hun brommers uitgaan, 
Dan ligt hier ’t een pak friet neffest ’t ander. 
Ik ben al zeker drie keer uitgeschoven, 
Ja, op de mayonaise, op wat anders?
De vierde keer was ’t op een curryworst, 
da’s nog te smerig voor een rat mee dood te doen. 
En weet ge wat de Geoffrey doet als hem dat ziet?
Die lacht ‘ne keer gelijk ‘nen onnozele.
Zie, als ‘k ik niet zo’ne stille mens was, 
ik peins da ‘k ik zijn tanden uit zijn frank bakkes had geslagen.
Dat hem een nieuw salle à manger kost installeren. 
Ik wil maar zeggen…
Kom nee, ik zeg niks meer.

Geert van Istendael

‘Jij slaapt’ plaatst de dood in een ander daglicht. 
Dat vind ik interessant, hij zegt namelijk: als je slaapt ben je dicht bij de dood, terwijl een normaal mens zou denken: Ik heb die en die leeftijd, ik ben gezond, de dood is nog lang niet in zicht. 

Ik vind het jammer dat het gedicht wat kort is, ik had graag nog wat meer theorieën van hem gehoord. 

Het interessante aan zijn stijl is dat hij niet vertelt over zijn gevoel, tenminste niet specifiek, ik lees het gedicht zo dat hij juist brainstormt over een gebeurtenis.

Je slaapt

Je slaapt zo dicht bij de dood. Ik moet het donker in 
en horen dat je ademhaalt, zien dat je borst zacht 
op en neer blijft gaan, bang als ik ben om je 
te verliezen aan het niet meer wakker worden.

Hoe meer ik van je houd, hoe verder weg moet ik 
om je niet te breken. Maar als je slaapt kom ik terug, 
zit bij je, stil, klaar om je wakker te wurgen als je 
lucht durft over te slaan of je verslikt in een ademtocht.

Ted van Lieshout


Er is niets in deze gedichten waarop ik ze zou afkeuren. Ik vind dat poëzie een nieuwe draai kan geven aan de werkelijkheid, dat je van akelige dingen iets leuks kunt maken. 
Zoals Ted van Lieshout de dood leuker maakt of je er in ieder geval anders naar laat kijken. En Geert van Istendael die laat merken: je kunt vreselijke dingen willen doen, maar van je af schrijven kan ook een goed medicijn zijn.

Thibeau van de Rijke

Markenhage college Breda