Stripgedichten

Stripgedichten
Titel
Stripgedichten
Voor
po bovenbouw
Thema
Thema
Auteur
Marije Uijtdehaage
Inspiratiebron
Willy van der Steen
Extra benodigdheden
Stapel kranten, scharen, lijm, A4 papier, pennen, afbeeldingen (van schilderijen, afbeeldingen gevonden op internet of illustraties uit kinderboeken.
Tijdsduur
100
Afbeeldingen

- Leg de afbeeldingen op een grote tafel.
- Elke leerling zoekt een afbeelding die past bij de gekozen titel.

5.Opdracht:

- Beschrijf de omgeving van de afbeelding. Wat is er te zien? Noem grote en kleine dingen
- Beschrijf heel specifiek de geur die bij de afbeelding past.
- Beschrijf de geluiden die je hoort. Geluiden van ver en dichtbij.
- Beschrijf één detail zonder te benoemen wat het is.
- Het detail is een verboden woord.
- Kies een weersomstandigheid die past bij de afbeelding.
- Maak een vergelijking. Gebruik de woorden ‘als een/de...die’  of ‘zo... als....’

> Oefen wat vergelijkingen met de klas. Vermijd clichés als zo trots als een pauw of zo klein als een mier.
> Laat een paar antwoorden voorlezen en bespreek deze klassikaal. Wat is bruikbaar voor een gedicht en waarom?

6. Opdracht: Personage
Misschien heb je door alles wat je opschreef al een hoofdpersoon voor je gedicht in je hoofd. De hoofdpersoon kan een mens zijn, maar ook een voorwerp of een weersomstandigheid. Kies een hoofdpersoon.

- Waar droomt je hoofdpersoon van?
- Wat wil hij of zij ooit nog doen?
- Op welke plek in de natuur voelt hij zich thuis?
- Wat doet hij graag, maar kan hij nog niet zo goed? Bijvoorbeeld: zingen onder de douche.
- Wat is zijn geheim?
- Wat is zijn kostbaarste herinnering?
- Schrijf zes poëtische vragen op die je aan je personage zou willen stellen. De zinnen beginnen met: waar, hoe, wanneer of waarom.

Bijvoorbeeld: Waar kan ik duiken naar geluk? Hoe beklim jij een berg als niemand toekijkt?

Een aantal vragen klassikaal lezen en bespreken. Welke zijn bruikbaar?