Tachtigers

80
Titel
Tachtigers
Voor
vo onderbouw
Thema
Dichters
Auteur
Ilonka Verdurmen
Inspiratiebron
Kloos, Verwey, Nescio e.a.
Onderwerpen en activiteiten
Lezen, zelf schrijven, presenteren
Extra benodigdheden
pen papier
Tijdsduur
30
Albert Verwey, 7 gedichten

De poëzie komt over me als een droom
vol sterren en een liefelijke nacht
van duister


Stel je voor dat iemand jouw portret van brons maakt als je oud bent.  Waar komt jouw portret te staan? In de stad? In de bergen? Verzin iets bijzonders dat de beeldhouwer toevoegt aan jouw portret.
Maak er een kleine tekening van.
Schrijf een kort gedicht van zes regels of meer over jouw portret! 
Gebruik woorden als ogen, mond, blik, hoofd, gedachten.

Afbeelding verwijderd.

Albert Verwey (1865 – 1937)

Toen kwamen daar we en voelden als voorheen
Ons één, één met onszelf, elkaar, Natuur.

Liefde is wat in al ’t geziene
De ene drift is waar ’t door drijft,
Liefde is achter al het misschiene
De een figuur die feilloos blijft.

Ik was door u, gij waart door mij.

Volken waar een dichter niet kan leven,
Staten waar een dichter niet kan sterven,
Zijn vervallen tot het puin der aarde.

 

EEN ZOMERAVOND

De poëzie komt over me als een droom
Vol sterren en een liefelijke nacht
Van duister, waar me een hel gelaat uit licht
En vriendelijke ogen – enkel dat gelaat,
Want ál de rest is nevel zonder vorm.
En heel de nacht nijg ik me er heen en houd
Stille gemeenschap tot de morgen daagt. –
Dan lig ik stil met half geloken wimpers
Te staren, waar ik telkens nog den lach
Dier ogen meen te zien en ’t blonde haar
Half over ’t voorhoofd – dan zijgt zijwaarts af
Mijn hoofd in ’t kussen en ik slaap in ’t licht.

 

DE MAAT

Er is geen maat die ik in u niet vind.
Gij zijt de berg en gij zijt ook het grein,
Gij zijt de aardwoning en het hemelplein,
Gij zijt de vader en gij zijt het kind.

Ik heb mijn ogen die u zien, maar blind
Zie ik u ook: in mij het bloedgedein
Is zozeer u als de eindeloze trein
Van vormen, die nooit eindt en nooit begint.

En ’t vormenloze is u – niet vormeloos
Maar reinste maat van vormen-mooglijkheid –
Ik ben daarin, een kern, gezaaid door u.

Zo is van u tot mij geen toen, geen nu,
Geen rechts, geen links, maar volheid mateloos,
Die ik – maar droom te zijn, doch die gij zijt.

 

DE GESLOOPTE PLAATS

Sta op, mijn lief, de zon schijnt door de bomen,
De vogels vliegen al om voedsel uit,
De visser achter ’t huis sleept in de schuit
Zijn net, gevuld met vissen, uit den stroom en

De stalknecht legt op ’t voorplein reeds de tomen
Zijn paarden aan, - sta op, mijn lief, mijn bruid,
De aarde is voor ons ook nieuw en schoon en luid,
Sta op, mijn lief, nu is geen tijd voor dromen.

Kom mee, mijn enigst dat aan ’t veld ontbrak.
De reiger stijgt, de ooievaar op het dak
Vliegt hene en weer, den helden hof doorruist

De wind gezeefd door stralen, ’t water bruist
Bij ’t vallen om de bocht en schuimt en blinkt,
Warm wordt de lucht die dauw en droppen drinkt.


DROOMTIJ

Hoe is de hemel zo nabij!
Ben ik in hem of hij in mij?

Laat los! Mijn vaartuig, nu voor stroom,
Voelt zich getrokken naar de Droom.

Gij spreekt tot mij, gij ziet mij aan –
Ik zie u in de verte staan.

Ik leef al in een ander land –
Van d’oever wuift voor ’t laatst uw hand.



DE NACHTWAAK

Mijn liefste, kom. Ik heb vannacht mijn leden
Voor u gespreid: zij bloeien warm voor u.
De lucht is vol van gloed en tederheden.
De kaarsvlam rekt naar ’t raam: o kwaamt ge nu.

De nacht is hoog. De sterren staan en wachten
Door de gordijnkier ziend of gij niet komt.
Ik ben alleen en ’t gaan van mijn gedachten
Is als een voetbal die van ver verstomt.

De nacht is lang. De geuren van de morgen
Koelen mijn hoofd terwijl ik de ogen look.
Is daar uw adem? Voel ik daar de zorgen
Van uwe handen aan mijn slapen ook?

 

BIJ MIJN BUSTE DOOR L. O. WENCKELBACH

Ik was de zeventig nabij
Toen Wenckebach mij bootste in klei
En daarna gieten deed in brons
Tot eeuwge duur van bouw en frons.
Hij gaf het beeld wat mij ontging:
Een zijn zonder verandering.