zz

Lezing Kees van Kooten voor VSB Jongerendebat

Het was een incidentje van niks en dit duurde hooguit tien seconden, maar zo’n handeling, hoe klein ook, die je nog nooit eerder hebt meegemaakt, prikkelt de verbeelding. Je denkt: die man is kennelijk naar een of ander feest geweest. Paar dagen geleden. Huwelijk van zijn dochter ? Hij was ertegen. Vertrouwde die gozer niet. Maar goed. Hij zou zich met de situatie verzoenen. Dat ging goed tot aan het moment waarop ik toevallig langs kwam fietsen. Vanavond heeft hij een zakendinertje met een ceo van de divisie Amsterdam van het internationale bedrijf waar hij zijn pensioen hoopt te halen. Nette pak van die bruiloft voor aangedaan. Maar was hij net een beetje over de teleurstelling heen, vindt hij die vrolijk bedoelde confettirotzooi in zijn zak. Kwam alles van dat bruiloftsfeest weer terug. Bah !

Ik besluit mijn belevenis te delen met de zaal scholieren op deze VERSdag in de Westergasfabriek, want ik ben benieuwd of zij het met mij eens zijn dat je dit voorvalletje ‘poëtisch’ kunt noemen.
Laten we in hemelsnaam niet gaan bekvechten over de vraag wat poëzie voor nut heeft, waaraan zij moet voldoen en of zij begrijpelijk moet zijn of onbegrijpelijk mag zijn - nee, laten wij het er straks op houden dat goede poëzie ons even uit het lood slaat en ons een glimlach van herkenning, grote ogen van verbazing of een frons van verontrusting ontlokt. Goede poëzie wijst je op een lek in de werkelijkheid, laat ons verstolen de achterkant van onze kleine levens zien en kan op een dusdanige manier alles met alles vergelijken dat zij de lezer bijna doet blozen van bewondering: ‘wat daar staat heb ik ook al tientallen malen gezien of meegemaakt maar nog nooit zo bevrijdend onder woorden kunnen brengen.’

Dit blije, opluchtende gevoel onderging ik voor het eerst als middelbare scholier op het gymnasium, bij het lezen van vers 118 uit het eerste boek van de Aeneïs, waarin Vergilius de situatie na de schipbreuk van Aeneas en zijn manschappen onder meer schetst met de woorden : apparent rari nantes in gurgite vasto (‘her en der duiken zij op in de uitgestrekte, woedende zee’) en die poëtische klap voor mijn kop werd mede veroorzaakt door de voetnoot bij het vers waarin nader werd verklaard: ‘soms schertsend gezegd wanneer er weinig balletjes in de soep drijven’ of ‘ook wel geciteerd om op spottende wijze kaalhoofdigheid te omschrijven’.
Precies een zelfde aha-erleesnis overkwam mij toen ik een jaar later bij de dichter Remco Campert op deze versregel stuitte:
‘Ontroerend onhandig, zoals vuilniswagens die hard rijden.’

Genoeg gemijmerd. Ter zake.
Hoe treden wij een gedicht tegemoet of liever gezegd :
hoe stap je een gedicht binnen?
Daar heeft de Amerikaanse dichter annex literatuurdocent
Billy Collins de volgende gebruiksaanwijzing voor geschreven :

Kennismaking met de poëzie

Ik vraag ze een gedicht te nemen
en dit tegen het licht te houden
als een kleurendia

of een oor tegen deze bijenkorf te drukken.

Ik zeg laat een muis in het gedicht los
en kijk hoe hij de uitgang zoekt,

of schuifel rond in de kamer van dit gedicht
en tast langs de wanden naar de knop van het licht.

Ik wil dat ze waterskieën
over het oppervlak van een gedicht
en zwaaien naar de auteursnaam op het strand.

Maar het enige dat zij willen
is het gedicht met touwen op een stoel binden
en er een bekentenis aan ontwringen.

Zij beginnen te meppen met stukken tuinslang
om erachter te komen wat dit te betekenen heeft.


Voor een overvolle, aandachtige en geestdriftige zaal leest Cynthia, een zestienjarig meisje uit Gentbrugge, anderhalf uur na mijn binnenkomst een roerend essay over twee gedichten die haar voor Moederdag inspireerden.
Toevallig heb ik deze week zitten zwoegen op de vertaling van The Lanyard, opnieuw een gedicht van Billy Collins. Ik besluit dit voor te lezen, ter illustratie van
de ontroering die de lezer kan ervaren wanneer zoiets onbevattelijk
groots als Moederliefde wordt afgezet tegen het noodgedwongen kleine, machteloze Kindergebaar.

De Punnik

Toen ik mijzelf een tijdje terug heen en weer flipperde
tussen de lichtblauwe wanden van deze kamer,
van de typemachine naar de piano
en van de boekenkast naar een
op de vloer gedwarrelde enveloppe,
kwam ik tot stilstand in het woordenboek
bij de letter P, waar mijn ogen
bleven haken aan het werkwoord Punniken.

Zoiets katapulteert je terug in de verloren tijd,
nog sneller dan een door Marcel Proust
gepeuzeld Madeleine-cakeje dit kan doen.
Een verleden tijd waarin ik aan een lange tafel zat
op een schoolkamp bij een Brabants vennetje
en hoe ik daar leerde dat je met een punnikkurk
een koordje kunt frunniken
bij wijze van cadeautje voor je moeder.

Nog nooit had ik iemand zo’n ding zien gebruiken
of er eentje zien dragen
gesteld dat dit al de bedoeling was,
maar desondanks bleef ik urenlang pielen
totdat ik een roodwitte punnik had, voor mijn moeder.

Zij schonk mij het leven en
de melk van haar boezem
en ik gaf haar een punnik.
Zij verzorgde mij wanneer ik ziek was,
tilde genezende drankjes naar mijn lippen
legde koele washandjes op mijn voorhoofd
nam mij bij de hand
de gezonde buitenlucht in
waar zij mij leerde lopen en zwemmen -
en in ruil voor dit alles verraste ik haar
met een punnik.

Ik zal duizenden maaltijden voor je koken, zei ze
en hier zijn je kleren en een goede opvoeding.
En deze punnik is voor jou, antwoordde ik,
en de juffrouw heeft maar een heel klein beetje geholpen.

Hier heb je een lichaam dat ademt en een hart dat klopt,
gezonde benen, botten en tanden en
twee ogen om de wereld mee te lezen, fluisterde ze.
En jij, zei ik, krijgt deze punnik
die ik op schoolkamp heb gemaakt.

En hier, zou ik nu tegen haar willen zeggen,
is een nog onnozeler cadeautje.
Niet de eeuwenoude waarheid
dat je je moeder nooit genoeg kunt bedanken,
maar de berouwvolle bekentenis dat ik
toen zij die roodwitte punnik van mij aannam
er zo zeker van was als een jongen
op die leeftijd maar zijn kan-
dat wij door dit nutteloze
nietswaardige koordje
dat ik uit verveling had gepunnikt
voor altijd quitte stonden.

Zo’n simpel, rechtlijnig uitgewerkt idee stimuleert niet alleen de
lust tot lezen (méér, méér van deze dichter! ), maar kan je bovendien
tot Zelf Schrijven verleiden. Prachtig, kan niet mooier.
Kijk en schrijf. Preciezer nog : kijk en beschrijf. Maar kies,
om het allermoeilijkste wat makkelijker te maken, een strenge,
overzichtelijke vorm waarin je een alledaagse waarneming giet.
Zelf vind ik hier de Haiku ideaal voor. De grote Japanse Zen-dichter
Basho (1654-1694), heeft deze versvorm van zeventien lettergrepen
herijkt. Een Haiku (het Japanse meervoud luidt niet Haikus maar is eveneens Haiku) bestaat uit drie regeltjes onder elkaar, van respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen. Iets zien, even pauzeren, dan inademen (vijf ), uitademen (zeven) en weer inademen (vijf); dat is de bedoeling. Ik geef twee voorbeeldjes uit eigen koker :

Zo’n dapper plantje
past in zijn dooie eentje
op het lege huis

Hij weet het nog niet
de afgesneden boomtak
bloesem in de vaas

 

De merel pauzeert
haalt adem en vraagt zich af
of het mooier kan

Mijn moeder (Annie, 1910-1999) mocht ook graag haiku maken.
Hier heb je er een paar van haar :

Waarlangs streek de wind
die ik nu op mijn wang voel
hij komt van zo ver


Was de ren er niet
dan moest je harder lopen
arrogante haan


Rustig wacht de mus
onder de pindaslinger
de mees doet het werk

Begrijp je wat ik bedoel ? Ach welja. Schrijven is zo makkelijk.
Je hoeft alleen de verkeerde woorden maar weg te laten.
En voortdurend bedacht te blijven op het onverwachte lek in de werkelijkheid. Of op iets puur natuurlijks in een gesuggereerde
werkelijkheid. Zoals je in een film ineens een stukje onbedoeld realisme kunt tegenkomen dat veel spannender is dan
die hele, anderhalf uur lang gestilleerde illusie. Ik heb gepoogd
dit lek te verwoorden. Herken je het ?

LEVENSNEVEL

Je hebt deze scène al vaker gezien
en kijkert wat weg van de voorgrond
om het totaalbeeld nog even finaal
te begapen en dan te gaan slapen.

Maar daar !
Een blik van verlichting.
Zich van geen film bewust
rijdt een veel te moderne auto
in de verkeerde richting.
Vage wandelaars komen van pas
en ginds links hinkt een hond
ongescript in het rond.

Maar niets zo lekker meegenomen
als de toch er al staande bomen.
Tussen alle authentieke auto’s,
bakkerskarren, hoedendozen,
lantarenpalen en urinoirs
die de regie zich kon permitteren
om de epoche te reconstrueren
pronkt een eigentijdse Japanse kers
met exact zijn eigen leeftijd.

Met deze prunus meeleven
en bloeien bezijden
bedoelde getijden
heel even.


Hier wil ik nadrukkelijk bij aantekenen dat, naar mijn stellige mening, het nauwlettend waarnemen van de niet-virtuele wereld meer poëtische trefkansen biedt dan het bekoekeloeren van digitale schermen in alle denkbare vormen en maten. Daarom wil ik dit
betoog besluiten met een levensmotto. Ik noem het ‘Zien te bekijken.’

Zien te bekijken

Staren laat je ogen haken
aan vastgevroren dobbers.
Staren is verzaken
de tussenruimte overslaan
en kijkend in het krijt staan
staren is voor tobbers.

Met de jaren groeit het staren.

Dus blijf de blik ontkluisteren
en de smaak herijken.
Ruil horen voor beluisteren
en toezien voor bekijken.
Te be of niet te be -
bekomen of ontgaan.

Ik hoop dat deze poëziedag u wel moge bekomen
en dat de rest van dit jaar u niets moge ontgaan.

Kees van Kooten