zz

Poëzie in het Beatrixpark

Leerlingen van drie klassen van het Amsterdams Lyceum lieten zich inspireren door het park en schreven gedichten aan de hand van trefwoorden als Fluisterboom, Gehakkelde Arcacia, Nestholte, Wolfskers, Dag Pauwoog, Vleugelvorm, Storm, Kleine Vos en Zegelkruid. Woorden die slaan op de namen van vlinders die in het park voorkomen, kruiden die er groeien, beelden die er staan en de storm die er heeft gewoed. Ter gelegenheid van de 75ste verjaardag was er een echte fluisterende boom in het park.



De gedichten werden gepresenteerd in het Artsenijhofje, een gedeelte van het park waar (medicinale) kruiden en planten worden gekweekt. Het Beatrixpark is ontstaan in de jaren '30 als werkgelegenheidsproject van de gemeente Amsterdam en ontworpen door de Amsterdamse stedenbouwkundige Mejuffrouw Jakoba Helena Mulder, die ook het plan voor het Amsterdamse Bos heeft getekend. In 1938 werd het park geopend en omdat in datzelfde jaar Prinses Beatrix was geboren, werd het Diepenbrock Park zoals het eerst zou heten, omgedoopt tot Beatrixpark.




Chloë Kastoer, arts in opleiding en dichter, las een speciaal voor het park geschreven gedicht en ook werd er opgetreden door studenten van de Rietveld Akademie Afdeling Taal en Beeld. De dichters Jelmer van Lenteren, Maarten Buser en Jonathan Griffioen van het Werktitelcollectief   traden ook op namens School der Poëzie. De scholieren en meer ervaren dichters beklommen dapper een bankje op om luidkeels hun gedicht ten gehore te kunnen brengen voor een aandachtig luisterend publiek.

Kees de Haas, Jelmer van Lenteren en Jonathan Griffioen


AFGEZONDERD AAN DE ANDERE KANT

Alles is grauw
Het meertje met de dode eenden
Grauw
Er hangt een lage mist boven het meer
Ik hoor de andere kant mooi zijn
en de fluitende vogels
Ik loop er naar toe en hoor het grint onder
Mijn voeten knarsen
Maar ik kom niet vooruit, mijn benen bewegen
maar ik blijf staan,
staan op dezelfde plek
Ik voel me afgezonderd,
afgezonderd van de rest
Ik voel de haren aan mijn gezicht plakken
De bomen zijn kaal,
net zoals mijn gedachtes
Aan de andere kant van de rij met bomen
is het mooi
Ik voel me afgezonderd van de rest
Aan de andere kant is het mooi
maar dat zal het voor mij nooit zijn


Livia Ribbink, klas 1B, Amsterdams Lyceum

DE MANTEL

Zij heeft de mantel
De mantel van verdriet
Met een snik laat ze zich zakken
Zakken op het gras
Ik loop naar haar toe
Maanlicht maakt haar tranen zilver
Zo zilver als haar ogen
Zo zilver als de maan
De mantel glijdt van haar af
De mantel van verdriet

Febe Tijsseling, klas 1B, Amsterdams Lyceum

TAM ALS EEN BOS

Wild als een bos, tam als een park
Ongebonden beweegt alles overal
Ritselend slaat de pauw zijn veren uit
Razendsnel komt de achtbaan voorbij,
hoog in de bomen
Iedereen bewandelt de slingerende paden,
ik in het midden
Een konijnenstaart wipt een hol in
Wit als de sneeuw die dit park ’s winters bedekt
Donker is de vijver, hoewel de zon haar verlicht
Alles ongebonden, niets staat vast
Wild als een bos

Roel Rotteveer, klas 4G, Amsterdams Lyceum

MIJN FLUISTERPARK

Ik sluit mijn ogen en voor me uit zie ik twee spelende kinderen
Mezelf kan ik van vroeger wel zo herinneren
Ik hoor de ritselende bladeren al vanaf de verte
Mondhoeken bewegen en toch wordt er geen woord gesproken
Ik zit op een bankje en heb het naar mijn zin
In mijn hoofd zie ik zwarte bewegingen van de bladeren
Als er zwart is, dan zie ik ook mooie, net geboren witte stelen
Er groeit gras zo snel als een vlinder en er zijn paden zo bruin
als een boomstam en dan niet te vergeten de Fluisterboom,
hard van buiten en zacht van binnen
Ik open mijn ogen en er is niks in het park
Ik sluit mijn ogen en zie veel
Ik zie mijn eigen Fluisterpark

Asmaa Elhassan , klas 4G, Amsterdams Lyceum

Bevroren Rust

Een rustiek bevroren landschap midden in de metropool
die Amsterdam heet
De ijzige stilte wordt onderbroken door een band
Het is een eenzame fietser, hij fietst dezelfde weg
die hij vanmorgen ook reed
Een sierlijk blaadje wordt log als het valt en landt
Het bijna doorzichtige ijslaagje valt in duizend stukjes uiteen
Een nu groen blad is alles wat er nu ligt
Een onderkoeld vogeltje rilt nog een laatste keer en gaat heen
Had ik hem moeten redden, was dat mijn plicht?
Zo gaat dat in de natuur, maar natuurlijk voelt het niet aan
Een groen blad in een wit park

Engel, klas 4G, Amsterdams Lyceum

BOSJES

Bosjes met armen en benen
Bosjes die je aankijken
Die je plukken
Die in je prikken met hun doorns
Een bosje vol schreeuwende blaadjes
Vol besjes die knappen
En vlekken achter laten in de grond
Ze duwen je wortels weg
Want ze willen alleen zelf groeien

Sandy, klas 4D, Amsterdams Lyceum

RUST

De tijd leek stil te staan in de groene zee
Door de bomen waaiden stemmen om mij heen
Alsof ze riepen: blijf nog bij mij
Maar het wiel draaide door
Langzaam verandert het grijs naar zwart
Ik verlaat haar. Ze verandert als water
Nog even adem ik haar geur in
Zal ze hier morgen nog zijn?
Een konijn vlucht zijn hol in en ik weet
Als een rots zal hij voortbestaan

Mirjam, klas 4D, Amsterdams Lyceum